De buien die af en toe vallen maken plaats voor 24 uur stortregens en zetten onze kampeerplek in Nairobi blank. De ibissen die we anders met hun lange kromme snavels, ergens bij een watertje zien vissen, zoeken nu hun voedsel in het enkeldiepe water onder de auto. Door de regen zijn de wegen in en rondom de hoofdstad in een modderpoel veranderd. We staan gewoon vast en er zit niet anders op dan de regen een paar dagen uit te zitten. Net als onze medekampeerders gebruiken we deze plek om van hieruit wat van deze levendige stad te zien. Maar eigenlijk vooral om onderhoud aan onze auto te (laten) doen. We hebben er tenslotte alweer bijna 10.000 kilometer opzitten vanaf Windhoek. Dat we dan ook gelijk gebruik kunnen maken van de wasmachine, voor het eerst weer eens uitgebreid boodschappen kunnen doen en zomaar ergens koffie kunnen drinken is een fijne bonus.
Opnieuw gaat het mis met ons carnet, dat we voor de tweede keer, nu bij DHL in de Keniaanse hoofdstad, op mogen halen. Dat is niet wat we gewend zijn bij de ‘grundlichkeit’ van de Duitse ANWB. Genietend van de geurige lokale koffie met een heuse appelpunt, besluiten we ons daar niet over op te winden. We maken een nieuwe afspraak met de ADAC om de carnet op te sturen. Dit keer naar Kisumu, niet ver van de grens met Oeganda. En we schaffen een paar Keniaanse rubberlaarzen aan. Het gaat ons niet om het laatste dubbeltje dus kopen we de ‘echte’ bij een plaatselijke Schoenenreus. Die ‘echte’ onderscheiden zich volgens Chris, een Mozambikaanse expert, van de neppers doordat ze opdringerig naar rubber ruiken en geluid maken. ‘Farting Boots’ noemt hij ze (scheetjeslaarzen). Ondanks het merkwaardige geluid en de indringende lucht zijn wij voor (omgerekend) zo’n vier euro, voorlopig heel blij met onze droge voeten.
We laten Tanzania achter ons en steken de grens over naar Kenia. Een bezoek aan Amboseli, National Park vlak na de grens, willen we niet overslaan. Het park staat bekend om de iconische foto’s die er gemaakt worden van olifanten met enorme slagtanden, tegen de achtergrond van een zonovergoten Kilimanjaro. Bijzonder. Er zijn overal in Afrika al zoveel olifanten gesneuveld, juist vanwege hun ivoor. En ook laat de hoogste berg van Afrika zich in deze tijd sporadisch in zijn volle glorie zien. Toch worden we niet teleurgesteld. De grote grijze reuzen lopen af en aan en we zien zelfs de grote berg af en toe tussen de donkere wolken verschijnen. Maar we hebben ze nooit tegelijk in beeld. Als goedmakertje treffen we wel twee cheetahs, kraanvogels en flamingo’s die, in al hun oranjeroze pracht, het water in het park kleuren.
De steeds donkerder wolken kondigen de heftige regenbuien aan die ons zullen vergezellen naar Nairobi. De weg is geen pretje. Veel doorgaand zwaar vrachtverkeer, een tweebaansweg door de heuvels en slecht zicht door zwaar onweer zijn in combinatie met de kamikaze-inhaalacties van onze mede-weggebruikers ingredienten voor een onplezierig ritje. Niet voor niets heet deze weg, die Nairobi met Mombassa, verbindt de dodenweg. Ik vind het in ieder geval opeens niet erg om later op de dag in een hele trage file door de stad terecht te komen.
We kamperen bij Jungle Junction, een bekende plek voor overlanders die een paar dagen pas op de plaats maken, onderweg vanuit Europa naar Kaapstad (of andersom). Een fraaie plek is het niet maar wel een handige plek om wat in de stad te doen. En de sfeer is er plezierig. Alsof je met oude bekenden een paar dagen samen kampeert. We drinken tot in de late uurtjes gezellig een biertje met vier zuid-Afrikaanse motorvrienden. Zij arriveren na een barre tocht door gortdroog Ethiopië, met een grote, beetje bloederige, geitenbout in hun bagage. Onder een dekzeil stoken ze een vuurtje in de tuin zodat het vlees een paar uur kan pruttelen. Aan mooie verhalen geen gebrek. Ook niet bij onze Franse buren die met hun vijf kinderen al twee weken op een schokbreker staan te wachten en elke middag de crepes-pan tevoorschijn halen voor verse pannekoekjes.
Door de regen vallen onze kampeerplannen in de Masai Mara letterlijk in het water. Het gebied is op dit moment onbereikbaar en het duurt echt wel even voordat de rode kleefblubber weer begaanbaar wordt. Na een paar dagen maken de buien, die heel ongebruikelijk zijn voor deze tijd van het jaar, plaats voor de zon en we sluiten aan bij de verkeerschaos die naar het noorden gaat. We hebben een route via Mount Kenia gevonden waar de weersverwachting wat droge dagen meldt. Met een steen in de maag zien we hoe de hoosbuien hun sporen nagelaten hebben in de ondergelopen sloppenwijken. Dat is de keerzijde van reizen in landen als Kenia. Naast moderne winkelcentra en prachtige villa’s leven veel mensen onder erbarmelijke omstandigheden. De onderkant van de samenleving is vaak zo arm dat wij niet eens bij benadering kunnen bedenken hoe mensen in hun levensonderhoud voorzien. Oplossen kunnen we het niet maar daar waar het mogelijk is, doen we in ieder geval onze boodschappen op de lokale markten en ondersteunen we ‘community’-projecten als we die tegenkomen. Kazuri, dat klein en fraai in het Swahili betekent, is een voorbeeld van zo’n project. De exporteur van verleidelijke, veelkleurige handgemaakte kralen bezorgt meer dan 300 alleenstaande moeders een baan waarmee een regelmatig inkomen verzekerd is. En wie kan weerstand bieden aan een berg glimmende kralen in combinatie met zo’n goed verhaal?
We rijden via uitgestrekte koffie- en theeplantages naar Castle Forest, een kampeerplek hogerop in het regenwoud op de flanken van Mt Kenya. We hopen daar in de ochtend, als het helder is, zicht te hebben op die andere markante berg in het Afrikaanse landschap. Er wordt voor ons een vuurtje gestookt zodat we warm kunnen douchen en we worden verrast door een kok die ons laat weten dat het restaurant vanavond open is. Restaurant? We zien een klein kampeerterrein met wondermooi uitzicht op de omringende heuvels zonder (zoals bijna altijd) andere bezoekers. En een blokhut die niet zou misstaan in de Zwitserse alpen. Zelfs de paarden ontbreken niet op het weilandje. We zijn wat verbouwereerd door het gastvrije onthaal dat ons wacht Een drankje bij de open haard, gevolgd door een smakelijk driegangen menu hadden wij vooraf niet kunnen bedenken. Vroeg in de ochtend worden we gewenkt om vooral de nabijgelegen modderige heuvel op te klimmen om Mt Kenya uit de wolken te bewonderen. Als we volgende keer komen, en het is droog, mogen we bovenop de heuvel kamperen zodat we van ‘ontbijt met uitzicht’ mogen genieten.
Het beeld langs de weg is langzaam maar zeker veranderd. Geen olifanten of andere wild meer maar veel groen, thee, koeien, geiten en heeeeel veel zwaarbeladen (brom)fietsen. We kijken onderweg een diepte van honderden meters in als we de Grote Slenk in beeld krijgen die hier Riftvalley genoemd wordt. Het is een vulkanisch actief gebied en de brede scheur in de aarde waar twee tectonische platen uit elkaar bewegen, is goed zichtbaar.. Dat klinkt heftiger dan het is . Voor ons uitgestrekt zien we een brede groene vallei waar thee, koffie en bananen verbouwd worden en bezaaid is met kleine dorpjes. In Kisumu, een chaotisch stadje aan het Victoria meer halen we ons carnet opnieuw op en dit keer ontdekken we gelukkig geen typfouten. We kunnen nu met een gerust hart de grens met Oeganda over waar we eind December onze Harry willen stallen. Voordat we zover zijn wacht ons nog wel wat modder. De regen is min of meer gestopt maar het water laat nog lang zijn aandenken achter op de rode kleiwegen. “Of all the paths you take in life, make sure a few of them are dirt” lees ik in een boek over John Muir, de Schots-Amerikaanse natuurbeschermer en tevens een van de eerste bepleiters van bescherming van natuurgebieden. Wij zijn voorbereid. Gewapend met onze lawaaige Keniaanse rubberlaarzen is geen modderpoel ons te diep.
Route
Amboseli NP, Nairobo (Jungle Junction), Mt Kenya NP (Castle Forest), Nakuru (Kembu campsite), Kakamega NR ( Isencheno Blue Shoulder Guesthouse), Jinja (The Haven)