Met een stevige handdruk stelt hij zich voor. “Mijn naam is Bushman”. Er klikt een geheugenlaatje in mijn bovenkamer open. Voor ons staat een man die duidelijk veel buiten leeft. Een tanig gezicht, blote voeten en een door de zon verschoten korte broek. Zijn naam brengt me terug naar 2000 toen we voor het eerst in Namibië waren. Een gepassioneerde gids met dezelfde naam liet ons kennis maken met wat er zo in het rode zand van de woestijn bij Sossus leeft en ons nooit opvalt. Wat me bij blijft is zijn liefde voor de omgeving en zijn vermogen om er nog fris uit te zien bij een temperatuur van veertig graden. Wij daarentegen, lopen verhit, met klotsende oksels en hoofden als gestoofde tomaten, in het mulle zand te puffen en zeulen met grote flessen water. Want er moet vooral veel gedronken worden (weet je nog Ed en Mireille?). De gids heeft alleen een goed humeur bij zich. Als ik mijn herinnering bij hem aankaart, haalt hij met een grote glimlach een foto van twintig jaar geleden van de muur en vertelt dat hij die Bushman is. Dat schept gelijk een band.
Na de fameuze appeltaart in Solitiare rijden we naar ‘Sossus on foot’, een kampeerplek op een onwerkelijk mooie lokatie ergens in de Namib Naukluft woestijn. Als we de doorgaande route naar Walvisbaai verlaten, ligt er een lege vlakte voor ons, bezaaid met minuscule, glimmende rotsplaatjes en witte brokken kwarts. Net als de vraag opduikt of we wel goed rijden, lijkt de aardbodem zich voor ons te splijten. Een droge, brede vallei strekt zich voor ons uit. Het pad naar beneden brengt ons bij een oude boerderij die de naam Schaarswater draagt. Bushman heeft de verlaten plek jaren geleden overgenomen en een wichelaar ingeschakeld die al snel water ontdekt. Er is alleen een probleem. Er moet erg diep geboord worden. Pas na driehonderd meter wordt de bron gevonden en sindsdien is er helder, fris water dat de hele dag overvloedig omhoog borrelt. In de nacht horen we zebra’s af en aan lopen om te drinken en we zien schildpadden slapen tussen de rotsen. Waar die opeens vandaan komen weet alleen de woestijn.
Waar gaan we heen?
We laten het watergeweld in Sossus achter ons en hebben eigenlijk geen vastomlijnde plannen meer. Ik ben zelfs vergeten een Namibisch reisboek mee te nemen en, gek genoeg, zijn die niet makkelijk te vinden in het land zelf. Met de schaarse beschikbaarheid van een stabiele internetverbinding is ook een e-book downloaden onbegonnen werk. Gelukkig is er, heel ouderwets, nog wel een gekreukt notitieboek meegegaan waarin ik al jaren tips bewaar die we van andere reizigers krijgen. En dan zijn er natuurlijk nog de bekende plekken die we de afgelopen jaren overgeslagen hebben. Door het exploderende toerisme in Namibië werd het steeds lastiger om zonder reservering in bijvoorbeeld Spitzkoppe, ook wel de Matterhorn van Namibië genoemd, of Etosha te staan. Dat probleem is er nu niet. Waar we ook gaan, we treffen alleen een enkele Duitse reiziger en slechts een handjevol Namibische toeristen. Ons verbaast het wel dat de meeste kampeerplekken niet alleen open zijn maar meestal ook netjes zijn onderhouden. Zeker omdat de prijzen vaak ongekend laag zijn. Het lijkt erop dat vooral de lodges in het hogere segment lijden onder het wegvallen van het internationale toerisme. Net als de bedrijven die makkelijk een graantje meepikten in de groeiende stroom internationale bezoekers en weinig investeerden in het onderhoud en verbetering van hun faciliteiten. Het voorheen populaire ‘Ngepi Camp’ ligt er verwaarloosd bij en Erindi, een geliefde bestemming om wild te kijken, is inmiddels verkocht aan een particuliere belegger die het terrein alleen voor eigen gebruik aangeschaft heeft.
De kampeerplekken die onze voorkeur hebben, liggen meestal ergens ver weg in een natuurgebied of op het uitgestrekte terrein van een ‘farm’ waar toerisme, onder normale omstandigheden, alleen een welkome aanvulling op hun inkomsten is. De plekken laten vaak zien hoe vervlochten de eigenaren zijn met hun land en zijn stille getuigen van de moeite die is gedaan om een bijzonder verblijf te garanderen. In het Tirasgebergte staan we ver van de boerderij tussen de metershoge rotsblokken in de schaduw van een oude camelthorn-boom. En bij Omaruru kamperen we diep in de Omaruru Conservancy bij Omundumba. De eigenaren beheren een deel van de ‘conservancy’ waarin de Namibische overheid een onbekend aantal zwarte neushoorns heeft geplaatst om stropers te ontlopen. Het gebied ligt tussen hoge pieken en rotsige wanden die het gebied op een natuurlijke manier beschermen. De enige doorgaande weg wordt bewaakt door mannen met Kalasnikovs en uiteraard is er, zoals gebruikelijk bij elk hek, een dik boek waar je je naam en kenteken achter moet laten. Niet echt een waterdicht systeem maar in ieder geval een dappere poging om deze pre-historisch beesten te beschermen.
De meeste neushoorns leven in beschermde gebieden, zoals Etosha National Park. De zwarte zijn de zeldzamere, kleinere en hebben een puntige lip; de witte zijn de grotere exemplaren met een brede bek. De witte worden op een aantal neushoorn-farms gefokt in afwachting van plaatsing in een park of omdat er gesproken wordt over de legale en gedoseerde verkoop van hun hoorns aan Azië. Misschien moet je er wel Afrikaan voor zijn om te snappen hoe dit een oplossing zou kunnen zijn voor een, voor ons, onbegrijpelijk probleem
Zwerven rondom Brandberg
Wij houden het op het schieten van foto’s en ik weet niet goed of ik blij ben met de, duidelijk verse, sporen van een zwarte neushoorn. We vinden ze als we rondzwerven bij de Brandberg, de hoogste berg in het land. Tijdens een stop met een verrassend pittige espresso bij ‘Cactus and Coffee’ in Uis, wijst iemand die lokaal goed bekend is, ons op een route die binnendoor naar Twyfelfontein loopt. We moeten wel een aantal rivierbeddingen door maar zolang we geen water of modder zien, zou dat goed moeten gaan. Na een uur keien rijden afgewisseld met een diep zandspoor, vragen we ons wel af of we de aanwijzingen goed begrepen hebben. Het pad lijkt nergens naar toe te gaan. Maar zoals het meestal gaat komt er een punt waar de weg iets verbetert en we alleen in stille verwondering om ons heen kunnen kijken. Het licht geeft de bergen en steenhopen een bijzondere gloed en het is opeens duidelijk waar Brandberg, dat van verre in vuur en vlam lijkt te staan, zijn naam aan te danken heeft. De weg is bezaaid met Welwitchia-planten. Deze plantensoort komt alleen maar voor in het noord-westelijke deel van Namibië en de grotere exemplaren zouden meer dan 1000 jaar oud zijn. We rijden door een stoffige rivierbedding en langs een verlaten dorpje. Het ligt zo afgelegen dat je je geen voorstelling kan maken waarom mensen hier zouden willen wonen. Wel waarom de huizen inmiddels verlaten zijn. Er is geen water meer.
We zijn niet alleen in het gebied. Er zwerven hier ook de illustere bruine Hyena (met zijn lange haren en puntige oren),woestijn-olifanten en leeuwen. We komen hun (recente) sporen en uitwerpselen met regelmaat tegen. Uiteindelijk belanden we in Ugab Rhino Camp. Een plek, ergens in een zanderige vallei, tussen doorgangen met intrigerende namen zoals ‘Divorce pass’ en ‘Desolation Valley’. De douche is een rubberslang achter een vermolmd rieten scherm in de buurt van oude bomen die genoeg schaduw geven in het snikhete dal. We worden bewaakt door vier vriendelijke jonge honden die in ruil wel graag wat meepikken van het avondeten. Deze dappere vrienden waarschuwen als er iets wilds in de buurt loopt. Ze zijn weliswaar klein maar wel erg luid en helaas zijn hun ouders opgegeten door de leeuwen. Echt geruststellend klinkt het verhaal niet. Wij vinden het echter wel een van de mooiere plekken die we tot nu toe gevonden hebben en blijven wat langer. De droge Ugab rivier is niet alleen het terrein van olifanten en leeuwen, waarvan we ook hier weer veel sporen vinden, maar ook van de zwarte neushoorn. In het gebied leven de laatste dieren die hun eigen gang kunnen gaan en rondbanjeren zonder ergens een hek tegen te komen. De beheerders van Rhino Camp zijn in dienst van de ‘Save the Rhino trust’ en brengen de bewegingen van deze dieren beroepsmatig in kaart. Als geen ander hebben ze ervaring met dit schuwe dier. Erwin, die ons de sporen aanwijst, heeft genoeg verhalen over het onvoorspelbare gedrag van het bijzondere en prikkelbare beest. Wellicht ingegeven door zijn slechte zicht gaat hij doorgaans, schijnbaar zonder directe aanleiding, gelijk in de aanval. Later, in Etosha, wordt de wagen van onze buurman, tot twee keer toe, uit het niets, aangevallen door een geschrokken zwarte Rhino. Waarvan hij schrikt is niet duidelijk. Zowel de neushoorn als de buurman komen met de schrik vrij.
Sushi’s en wijn
Tussen onze omzwervingen in Damaraland, waar Spitzkoppe en Brandberg liggen, en de Namib Naukluft- woestijn, hebben we nog wel een richtpunt in onze route. We willen weer langs bij ‘Namib Campers’ in Swakopmund. Er worden hier niet alleen allerlei ingenieuze off-road campers gebouwd maar het bedrijf blijkt ook een pleisterplaats te zijn voor overlanders met grote en kleine technische problemen aan hun wagens. We komen bij er bij toeval terecht omdat er iets in het slot van onze achterdeur is afgebroken en uitgeboord moet worden. Het is behalve een professioneel bedrijf ook een gastvrije plek voor een praatje met andere reizigers die we anders onderweg slechts sporadisch treffen. We maken een afspraak om een paar weken later terug gekomen. We missen namelijk een buitenkraan in de auto (altijd handig als Ed weer met zwarte handen staat vanwege een klusje) en ons dakluik sluit niet lekker waardoor er bij zware buien water op bed druppelt.
En stiekem is de afspraak in Swakopmund ook een mooi aanleiding om nog een keer terug te gaan naar de terrassen en restaurants die in Namibië gewoon open zijn. Wat mij betreft is er geen mooier bestaan mogelijk dan s’ochtends wakker te worden in Rock Arch, waar we zicht hebben op een natuurlijk uitgesleten boog in de rotsen, en me te verheugen op sushi’s en een glas koude witte wijn die op ons wachten in de avond. Na weken met kip en vlees is de verse vis aan de kust een meer dan welkome afwisseling. We maken van elke mogelijkheid gebruik om een stop aan de oceaan in te lassen.
We rijden naar Luderitz om Kolmanskop, een door zand opgeslokte mijnwerkersstadje, te zien. We nemen de afslag naar Walvisbaai, een industriële havenstad waar de flamingo’s hun plek tussen de drukte hebben gevonden, om ons visum te verlengen. En we stoppen in Hentiesbay, een zielloze plaats waar vooral de liefhebbers van het zeevissen wonen, om de vis (en de wijn natuurlijk) te keuren. Maar hoe heerlijk het ook is om zomaar op een terras wat te kunnen bestellen, na een dag of twee zetten we toch weer koers naar de leegte en de sterren. En naar de neushoorns, waarvan ik stilletjes hoop dat we ze mis blijven lopen.